Van appeltjes voor de dorst tot borduurpatroontjes
Wie op sporen let tijdens een duinwandeling, ziet vooral veel prenten van honden, met daarbij die van hun baasjes. Een sneeuwlaagje onthult –vaak schrikbarend– hoe veel huiskatten ’s nachts op pad zijn geweest. Voor wie er alert op is, is er echter veel meer aan sporen te beleven. Dieren zien, horen of ruiken ons meestal eerder dan wij hen en ze houden zich voor ons verborgen. Maar hun sporen laten ze achter en het zien en herkennen vormen een waardevolle aanvulling op je wandeling. Zeker het duiden ervan is erg leuk.
Sec vertelt een spoor: dit dier was hier. Maar vaak vertelt het meer dan dat. Zo kun je aan de plaatsing van de voetafdrukken en de onderlinge afstand (het prentpatroon) zien of een dier hier op zijn gemak gelopen heeft of juist met grote haast op de vlucht was. Of op zoek was naar voedsel.
Uitwerpselen
Vossendrollen zien eruit als grijze sigaren met een puntje er aan. Dat is de omschrijving in veel natuurgidsen. Voor een deel van het jaar klopt dat ook, vooral aan het eind van de winter en in het voorjaar. Dan houdt de vos het bij een vleesmenu, want bosvruchten vallen er dan niet meer te snaaien. Het winterseizoen, als het erg koud is, is voor de vos de makkelijkste tijd om kleumende vogeltjes en een konijn te vangen of een muizennestje uit te graven. De onverteerde prooidierharen geven het uitwerpsel zijn grijze kleur, de vastheid en cilindervorm. Puntjes aan een uitwerpsel draaien lukt alleen goed als er onverteerbare resten in zitten zoals haren of veerresten. Maar in de zomer en herfst eten vossen en boommarters hun buik vol aan bosvruchten. Hun uitwerpselen zien er dan totaal anders uit: vormeloos en het vruchtensap kleurt ze oranje, bruingeel tot roze, paars of bijna knalrood. Vaak verraden de pitten en schilletjes welk fruit gegeten is. Kersenpitten in de uitwerpselen verraden een kersenmaaltje, meestal van wilde kersen, zoals de inheemse en Amerikaanse vogelkers. Vleeseters kunnen plantenkost niet goed verteren, maar de zoetigheid trekt ook hen aan. Maandenlang vullen ze hun maag ermee.
Veel konijnen zijn er niet meer te vangen. Hun aantal is dramatisch achteruitgegaan door virusziektes, myxomatose gevolgd door VHS (Viraal Hemorragisch Syndroom). Hopelijk blijvend herstel na herstelmaatregelen (zie DUIN 2022-4) zal zich als eerste aftekenen aan de latrines, concentraties verse en oude konijnenkeutels. Een opvallend en gemakkelijk te herkennen dierspoor.
Eetplaatsjes
In zomer en herfst zijn er onder rozenstruiken wel eetplaatsjes te vinden van een bosmuis of rosse woelmuis. Beide eten graag rozenbottels, de rosse woelmuis vooral het vruchtvlees, de bosmuis vooral de pitjes, dat wil zeggen: de kern ervan. Ongelooflijk te zien hoe ze met hun pincetachtige ondersnijtanden de kern uit die kleine pitjes weten te peuteren. Beide muizensoorten zijn goede klimmers. Om de rozenbottels te bemachtigen klimmen ze in de struik, knagen de rozenbottel er af, nemen die in hun bek mee naar beneden. Daar kunnen ze die, veilig voor het oog van buizerd of torenvalk, oppeuzelen.
Caches
Soms vind je verstopte voedselvoorraadjes (‘caches’). Bosmuizen worden vaak nog geen jaar oud, maar laat in het jaar geboren dieren, die de winter moeten doorkomen, hebben de neiging voorraadjes aan te leggen. Naast hun nestholte in de grond maken ze dan een voorraadkamertje. Die voorraad kan bestaan uit kersenpitten, noten, eikels, elzenproppen, esdoornzaden e.d. Zelfs een hoopje naar buiten gewerkte leeggegeten noten, pitten of eikels kun je bij een bosmuizenholletje aantreffen. Dat kunnen er enkele tientallen zijn, honderden of zelfs veel meer. Zo trof ik eens niet minder dan 3105 leeggegeten kersenpitten aan voor een bosmuizenhol en nog onlangs de resten van bijna 700 leeggegeten elzenproppen.
Als appeltje voor de dorst bewaren ook vossen wel eens wat. Zo begraven ze een ei of verstoppen een vers gevangen prooi in een wortelholte of onder een overhangende graspol. Op basis van geheugen en geur weten ze hun verstopte voorraden nog maanden later terug te vinden.
Smidsen
Zanglijsters eten graag huisjesslakken. Op hun ’smidse’, een vaste plek als een steen of stuk hout, slaan ze de huisjes stuk. Daarna wrijven ze de lastige slijmlaag van de slak af en eten de slak op. Merels doen dit kunstje soms na en gebruiken dan wel stoeptegels of de rand van asfaltpaden om de huisjes stuk te slaan. Ook grote bonte spechten hebben smidsen, meestal in de vorm van een gat of spleet in de schors of tak, waar ze dennenappels vastzetten om de zaden onder de schubben uit te pikken. De afgewerkte kegels liggen dan in grote aantallen onder de ‘smidsboom’. Bij eekhoornvraat zijn de schubben van de spil afgeknaagd, soms ruw, soms vrij fijn, soms tot op de kale spil. Vanaf de takken gegeten liggen de kegels verspreid onder de boom, andere keren bijeen op een eetplaatsje. Muizenvraat aan naaldboomkegels is nog fijner en vind je alleen op verborgen plekjes, zoals onder een afgebroken stuk boomschors.
Veegbomen
In het voorjaar, als hun nieuwe gewei volgroeid is, zoeken reebokken boompjes uit om hun gewei te ‘vegen’. Vaak is dat een jong dennetje, lijsterbes, berkje of vuilboompje. De stammetjes moeten nog soepel zijn. Hieraan schuren ze dan de fluwelige basthuid af, die de geweitakken tijdens de groei omgeven heeft. Daarbij wordt de boomschors flink gerafeld en verwijderd. Meestal beschadigen reeën de stam niet rondom: de sapstromen worden dus niet helemaal onderbroken en bijna altijd overleven de boompjes deze ruwe vrijage. Wel zijn nog jaren na het vegen de littekens zichtbaar. Later gebruikt de reebok zo’n veegboompje vaak om er zijn territorium mee te markeren. Dat zie je dan aan weggekrabde mos- of bladlaag aan de voet van de boom.
Nogal ruw afgescheurde repen boomschors aan de stam of takken, vooral aan bomen met vrij zachte schors, duiden op eekhoornwerk. De schorsrepen dienen als nestbekleding, vooral voor het nest waarin de jongen geboren gaan worden of waarin overwinterd wordt.
Juweeltje
Een zeldzaam, maar juweeltje van een dierspoor in het duin is een slakkenhuis dat dichtgemaakt is met een laagje gekauwd blad. Het lege slakkenhuis is door een vrouwtje gedoornde slakkenhuisbij in bezit genomen als huis voor haar nakomelingen. Nadat ze er twee of drie broedcellen in heeft gemaakt, in elk daarvan een eitje heeft gelegd en een voedselvoorraad voor de larven heeft binnengebracht, heeft ze het slakkenhuisje van een mooi groene afsluiting voorzien.
Ochtenddauw
Het vochtige duinzand van de ochtenddauw is ideaal om sporen te zien van kleine dieren als egels, muizen of spitsmuizen en van insecten zoals kevers, rupsen, spinnen– en rupsendoders. Vooral de grillige looproutes van spinnendoders zijn wonderlijk mooi. Het is alsof iemand met een fijne naald een borduurpatroontje in het zand heeft getekend.

Het laat prachtig het nachtelijk traject zien van rugstreeppadden, echte duinbewoners. Anders dan kikkers die zich met sprongetjes voortbewegen, doen padden dat lopend: wijdbeens verzetten ze beurtelings de poten. Hun loopsporen vertonen een patroon van afwisselend linker- en rechtervoetafdrukjes, de tenen van de voorvoeten duidelijk binnenwaarts gericht, de achtervoeten juist naar buiten staand. Op zonnige plekken verdwijnen de sporen al snel, maar op schaduwhellingen blijven ze langer zichtbaar.
Behalve de hier beschreven sporen zijn er nog veel meer te vinden. Ik nodig je uit om er naar uit te kijken en zo ontdekkingen te doen over het gedrag van duindieren.
Tekst en fotografie: Annemarie van Diepenbeek
Annemarie van Diepenbeek is auteur van o.a. de KNNV Veldgids Diersporen Europa en coauteur van de KNNV Veldgids Europese Zoogdieren.
Dit artikel verscheen in Duin. Wil je meer weten over de ontwikkelingen langs de Nederlandse kust? Word donateur en ontvang Duin voortaan elk kwartaal. Of vraag een proefexemplaar aan.