Het klimaat verandert, zoals onder meer blijkt uit opwarming: zachtere winters, warmere voorjaren en drogere, hetere zomers. Volgens de in 2023 door het KNMI gepubliceerde klimaatscenario’s zet de opwarming de komende jaren door en moeten we, afhankelijk van onze CO2 -uitstoot, rond 2100 rekening houden met een opwarming van 1,7 °C tot 4,9 °C. Hoe reageren vogels hierop?
Nieuwe soorten
Aangetrokken door opwarming zijn in Nederland enkele nieuwe soorten verschenen. Ook in het duin. Sinds enige jaren kun je daar in de rietoevers langs infiltratieplassen de cetti’s zanger horen: een klein druktemakertje, dat zich overigens bliksems moeilijk laat zien.
Een andere nieuwkomer is de bijeneter, een geliefde ornithologische traktatie tijdens vakanties in zuidelijke landen. Inmiddels zijn van deze kleurrijke vogel al broedgevallen vastgesteld, zowel in de duinen bij Solleveld en Bergen aan Zee als elders in Nederland. Mogelijk profiteren bijeneters hier in warme, droge zomers van de aanwezigheid van grotere insecten. Ook in natte gebieden verschenen nieuwe soorten zoals de steltkluut en de kleine zilverreiger. Deze vogels, die niets van vorstperioden moeten hebben, kunnen zonder problemen onze zachte winters doorkomen.

Soorten verschuiven
Minder opvallend dan deze nieuwe vestigingen, is het effect van de opwarming op de gehele Nederlandse broedvogelbevolking. Dankzij tellingen van vele vrijwilligers, kennen we weliswaar de landelijke trends van allerlei soorten, maar de vraag is in hoeverre die trends samenhangen met klimaatverandering. Met een speciale temperatuurindex, de CTI (community temperature index), proberen onderzoekers daar een antwoord op te vinden.
Daartoe definiëren ze voor iedere Europese soort eerst een specifieke index, de STI (species temperature index). De STI is de gemiddelde temperatuur in het broedgebied van die soort gedurende het gehele broedseizoen. Zo hebben warmteminnende Zuid-Europese broedvogels een relatief hogere STI dan koudeminnende soorten met een noordelijke verspreiding.
Vervolgens – iets technischer – combineren ze voor alle Nederlandse soorten het aantal broedparen met hun STI tot een (gewogen) gemiddelde temperatuur; dit is de CTI van Nederland. Die werkt dan als volgt: wordt bijvoorbeeld de verhouding tussen warmte- en koudeminnende soorten in Nederland groter, dan stijgt de CTI. De jaarlijkse trend van deze temperatuurindex laat dan zien hoe de Nederlandse broedvogelpopulatie reageert op opwarming. En wat blijkt? De CTI voor Nederland neemt al vanaf 1984 toe; dit wijst op een toename van Zuid-Europese vogels en mogelijk ook een afname van noordelijk broedende vogels. Anders gezegd: soorten verschuiven in noordelijke richting.
Neem bijvoorbeeld de fitis. Die is te beschouwen als koudeminnend, want het zwaartepunt van het broedgebied ligt boven de 45ste breedtegraad. Hoewel dit zangvogeltje al jaren tot de meest talrijke broedvogels in de duinen behoort, neemt het aantal toch af. Ook de landelijke trend is negatief. Het lijkt erop dat de fitis de steeds warmere zomers in Nederland gaat mijden door in het voorjaar verder naar het noorden door te trekken. Overigens kunnen hier ook andere habitatfactoren een rol spelen.
Heel opmerkelijk is dat de CTI van de Nederlandse broedvogels met 0,0035 0C per jaar veel langzamer toeneemt dan de feitelijke temperatuurstijging van 0,039 0C per jaar. Broedvogels lopen dus achter de feiten aan. Bij voldoende aanpassing aan de opwarming zouden ze zo’n 200 km meer noordwaarts moeten zijn opgeschoven. Dat kan komen door de afwezigheid van geschikt biotoop, maar ook door het onvermogen zich voldoende snel aan klimaatverandering aan te passen. Vooral arctische broedvogels kunnen het moeilijk krijgen. Door het verdwijnen van pakijs en toendra’s verliezen ze hun habitat en worden uiteindelijk met uitsterven bedreigd, want een noordwaartse uitwijkmogelijkheid is er niet.
Veranderende vogeltrek
Vroeger overwinterden flinke aantallen grote zaagbekken en nonnetjes in Nederland. Maar jaarlijkse watervogeltellingen laten zien, dat er steeds minder onze kant op komen. Omdat door opwarming grote delen van de Oostzee steeds minder vaak bevriezen, kiezen deze vogels ervoor om daar te overwinteren.
Korte afstandtrekkers
Korte afstandtrekkers, die in Zuid-Europa of Noord-Afrika overwinteren, blijven tegenwoordig dichter bij hun broedgebied. Een deel van de populatie is zelfs standvogel geworden, zo worden tjiftjaf en zwartkop hier steeds vaker in de winter gezien. En op Texel en in Zeeland overwinteren de laatste jaren groepen lepelaars en kluten. Zo besparen ze energie en vergroten daarmee hun overlevingskansen.
Als er in Europa een warm voorjaar is, hebben overwinteraars in Zuid-Europa of Noord-Afrika dat snel in de gaten en vervroegen dan hun voorjaarstrek. In zo’n warmer voorjaar lopen de bomen immers eerder uit waardoor ook het insectenaanbod en de rupsenpiek vroeger in het broedseizoen vallen. Voor vogels is deze voedselpiek van cruciaal belang om hun jongen groot te brengen. Alle reden dus om eerder naar het broedgebied terug te keren en ook de eileg te vervroegen.
Lange afstandtrekkers
Voor de lange afstandtrekkers is zo’n aanpassing lastiger. Omdat ze overwinteren ten zuiden van de Sahara, missen ze het signaal van een warm voorjaar in Europa. Hun prikkel voor de trekdrang wordt vooral gestuurd door de daglengte. Daardoor keren ze te laat terug en missen de voedselpiek. Toch bleek dat niet voor alle soorten op te gaan. Nestkastonderzoek leerde dat bijvoorbeeld bonte vliegenvangers, in tegenstelling tot enkele decennia geleden, tegenwoordig wél eerder terugkeren en hun eileg vervroegen.
De ultieme uitdaging is de oversteek van de Sahara tijdens de voorjaarstrek. Hieraan voorafgaand moeten de vogels in hun overwinteringsgebied, de Sahel, voldoende energie opslaan (opvetten) om deze topprestatie te kunnen leveren. Het probleem is echter, dat er tussen oktober en mei nauwelijks regen valt in de Sahel, waardoor er een insectentekort ontstaat. Bovendien verliezen overwinteraars daar sowieso leefgebied vanwege bevolkingsgroei en de daarmee samenhangende grootschaliger landbouw en de aanleg van irrigatiewerken.
Tot slot
De klimaatscenario’s van het KNMI voorspellen verdere opwarming. Waar de zomers te heet worden zullen soorten verdwijnen; zij zijn als de ‘kanaries in de mijnen’ die ons voor de zoveelste keer waarschuwen.
Tekst: Joost van Reisen. Joost is redacteur van DUIN
Fotografie: René van Rossum
Dit artikel verscheen in Duin. Wil je meer weten over de ontwikkelingen langs de Nederlandse kust? Word donateur en ontvang Duin voortaan elk kwartaal. Of vraag een proefexemplaar aan.